Bij onstabiele angina pectoris of
een hartinfarct (myocardinfarct) is er sprake van myocardischemie (de aanvoer
van zuurstof is onvoldoende om aan de vraag naar zuurstof van de hartspier te
voldoen) omwille van de abrupte onderbreking van de bloeddoorstroming in een
kransslagader (coronaire arterie) door de vorming van een bloedklonter
(trombus). Bij stabiele angina pectoris is er eveneens myocardischemie, maar in
dit geval omwille van de chronische belemmering van de bloeddoorstroming door
de blijvende vernauwing van de kransslagader.
Bij ST elevatie myocardinfarct (STEMI)
bestaat de behandeling uit de combinatie van reperfusie en medicijnen.
Reperfusie houdt in dat de bloeddoorstroming in de aangetaste kransslagader
hersteld wordt. Dit gebeurt bij voorkeur door een primaire percutane coronaire
interventie (PCI) wanneer men voorziet dat deze kan uitgevoerd worden binnen
120 minuten na het eerste medisch contact. Bij NSTEMI kiest men tussen
enerzijds een invasieve strategie met de combinatie van reperfusie en
medicijnen voor hoog-risico patiënten en anderzijds een conservatieve strategie
met enkel medicijnen voor laag-risico patiënten. Bij stabiele angina pectoris
volgt men in de eerste plaats een conservatieve strategie met enkel medicijnen.
Indien men hiermee echter onvoldoende resultaat bekomt, is een reperfusie
aangewezen.
De arts bekomt toegang tot een
slagader ter hoogte van de pols of in de lies. Een katheter met een opblaasbare
ballon aan het uiteinde wordt via de lichaamsslagader (aorta) opgeschoven tot
aan de vernauwing of verstopping in de aangetaste kransslagader. Percutane
transluminale coronaire angioplastiek (PTCA), waarbij het bloedvat enkel
verbreed wordt door de ballon op te blazen, wordt nog zelden toegepast. In de
meerderheid van de gevallen wordt een stent (een metalen spiraaltje) geplaatst
ter hoogte van de vernauwing of verstopping. Men onderscheidt twee soorten stents:
zogenaamde drug-eluting stents (DES) geven een bepaalde stof vrij die voorkomt
dat het bloedvat snel weer vernauwt ter hoogte van de stent; en bare-metal
stents (BMS) doen dit niet. Drug-eluting stents genieten de voorkeur.
Tijdens de procedure dient men de
patiënt twee producten toe die het samenklonteren van bloedplaatjes belemmeren
(antiaggregantia; men spreekt van double antiplatelet therapy of DAPT), alsook
een remmer van de bloedstolling (anticoagulans). Het anticoagulans wordt
gestopt aan het einde van de procedure, maar de DAPT wordt gedurende minstens 6
maanden (stabiele angina pectoris) of 12 maanden (onstabiele angina pectoris,
myocardinfarct) verder gezet. Indien er geen verwikkelingen optreden, wordt dit
met 18 maanden (stabiele angina pectoris) of 36 maanden (onstabiele angina
pectoris, myocardinfarct) verlengd.
PCI kan gepaard gaan met ernstige
verwikkelingen zoals overlijden, myocardinfarct of beroerte. Andere mogelijke
verwikkelingen zijn deze ter hoogte van de toegang tot de slagader, bloedingen,
hartritmestoornissen en geleidingsstoornissen, letsels van hart en grote
bloedvaten, allergische reacties, cholesterolembolie, acuut nierfalen en
verwikkelingen ter hoogte van de kransslagader.
Stent trombose is de abrupte
vorming van een bloedklonter in of net naast de stent. De meeste gevallen komen
voor binnen de eerste maand na stenting. Stent restenose is een geleidelijke vernauwing
ter hoogte van de stent. Dit gebeurt vooral tijdens het eerste jaar na stenting.